Kann ich im Busen heisse Wünsche tragen, gecomponeerd in het begin van de zomer van 1902, is opgedragen aan de altzangeres Pauline de Haan-Manifarges, die het lied enkele weken na de publicatie in oktober 1905 in het openbaar vertolkte.
De tekst stamt van Karoline von Günderrode (1780-1806), een Duitse dichteres wier filosofische poëzie Diepenbrock zeer aansprak. Deze talentvolle vrouw maakte op 26-jarige leeftijd een einde aan haar leven vanwege een onmogelijke liefdesrelatie. Het emotioneel geladen sonnet Kann ich im Busen heisse Wünsche tragen is een afspiegeling van de gemoedstoestand van de jonge dichteres, heen en weer geslingerd tussen hoop en doodsverlangen.
In Diepenbrocks lied, gecomponeerd in E-groot, lijkt een voortdurende aarzeling tussen majeur en mineur deze tweespalt te verklanken, zoals ook de ambivalente samenklank van het halfverminderde septiemakkoord op woorden als “unbekränzt” (m. 6, 1e tel) en “trauernd” (m. 8, 1e tel) aangeeft. Terwijl de zangstem de eerste weifelende versregel ingehouden (sehr ruhig en pp) als het ware reciteert, verraden syncopes in de rechterhand van de pianopartij de innerlijke onrust. Bij de ‘Seufzer’ (kleine secunde) die de korte tussenspelen kleurt, noteert Diepenbrock: mit schmerzlich sehnsüchtigem Ausdruck
.
Als Günderrode in de eerste terzine gewag maakt van het afdalen naar het rijk van Pluto (volgens de Romeinse mythologie de god van de onderwereld), alwaar blijkt dat ook in die duisternis de liefdesgloed brandt, ontvouwt Diepenbrock er – allmählich belebter und breiter – een compleet ander muzikale textuur, met een stijgende melodie en een voortdurend crescendo dat uitmondt in een krachtige topnoot van de zangstem. Nu is de tekst vervat in brede vocale lijnen, gezet tegen een rusteloze begeleiding die telkens uitwaaiert van laag naar hoog. In de laatste strofe wordt gerefereerd aan het begin van het lied. Dan keert in het naspel het motief van “des Lebens Blütenkränze” (zie m. 4) terug, ditmaal op een orgelpunt-e in de bas. De Seufzer beheerst de laatste maten van het lied.
Na de eerste uitvoering, waarbij ook Diepenbrocks Clair de lune (RC 43) en Ik ben in eenzaamheid niet meer alleen (RC 41) werden gezongen, schreef een recensent:
De zangen van Diepenbrock [...] troffen onmiddellijk. Ze zijn dan ook zoo sterk gekarakteriseerd, voor de harmonische behandeling zoo belangwekkend!”
Deze anonieme scribent realiseert zich dat de componist hoge eisen stelt aan de toehoorder, maar een bezwaar vindt hij dat niet:
“[Diepenbrock] heeft het recht de ernstige aandacht ten volle te vragen; eerst na zorgvuldige beschouwing zullen deze liederen hun schoonheid openbaren.” (BD V:634)
Diepenbrock heeft in 1907 een opzet gemaakt voor een instrumentatie van Kann ich im Busen, maar heeft er na één pagina verder van afgezien (zie RC 76*).
Désirée Staverman