Het was op verzoek van het Concertgebouw-sextet dat Diepenbrock in 1915 het in 1898 voor Aaltje Noordewier-Reddingius gecomponeerde Wenn ich ihn nur habe op tekst van Novalis (RC 45) heeft voorzien van een begeleiding voor blaaskwintet en contrabas. Dit Geistliches Lied had hij in 1906 al geïnstrumenteerd voor klein orkest (RC 72). Bij de bewerking, die vermoedelijk in september 1915 tot stand is gekomen, is Diepenbrock niet uitgegaan van de orkestversie. Zoals hij zelf aangeeft in de autograaf, is de instrumentatie voor blaaskwintet en contrabas gebaseerd op de oorspronkelijke versie met orgelbegeleiding, waarin hij specifieke aanwijzingen voor de registratie had gegeven. In de nieuwe partituur komt het lijnenspel van de compositie beter tot zijn recht dan op het orgel, dankzij de verschillende timbres van de solistisch aangewende blaasinstrumenten, op een fundament van de contrabas. Daarmee heeft Diepenbrock ook in dit lied de grotere transparantie bereikt waar hij in latere jaren onverminderd naar zocht, zoals bijvoorbeeld blijkt uit het uitdunnen, in 1913, van de begeleiding van zijn andere georkestreerde Novalis-lied, de Abendmahlshymne “Wenige wissen das Geheimnis der Liebe” (RC 58).
In mei 1916 vermeldt Diepenbrock dat Noordewier de nieuwe versie van Wenn ich ihn nur habe al in Arnhem heeft gepresenteerd, onder leiding van Evert Cornelis (1884-1931), de pianist van en drijvende kracht achter het Concertgebouw-sextet. (BD IX:111) Gegevens over deze première zijn helaas niet overgeleverd. De uitvoering door dezelfde executanten in het Amsterdamse Concertgebouw, op 18 oktober van dat jaar, is goed voor een warme ovatie van het publiek. In De Telegraaf prijst Matthijs Vermeulen daags na het concert Diepenbrocks nieuwe bewerking van Wenn ich ihn nur habe:
De tekst luidt als een gebed, of als eene bladzijde van Suso, den meest romantischen mysticus, de muziek zucht die verliefdheid na in de zachtste, maar ook de huiverendste lente-sensaties. [...] De vier houtblazers waren ook gelukkig in het Geistliches Lied van Diepenbrock, die hier weer een van zijn vèrziende coloristische invallen had, toen hij aan ’t ensemble een contrabas toevoegde. Dat kleurde wonderbaarlijk. (BD IX:515)
In februari 1918 wordt het lied herhaald, nu in combinatie met Diepenbrocks in de zomer van 1917 voor sopraan en blaaskwintet gecomponeerde Come raggio di sol (RC 139). Ook in later jaren stonden beide stukken regelmatig op de programma’s van het Concertgebouw-sextet.
Désirée Staverman