Na het componeren, in de zomer van 1907, van Baudelaires Recueillement voor alt en piano (RC 79) en de orkestratie ervan (RC 80) zette Diepenbrock zich begin oktober aan het instrumenteren van Les chats (RC 68), het lied dat hij in februari 1906 voor Johanna Jongkindt had geschreven. Omtrent de totstandkoming van deze partituur is in de overgeleverde correspondentie van die jaren niets te vinden.
Veel later, eind juli 1918, maakt Diepenbrock in een brief aan zijn vrouw melding van het corrigeren van de orkestpartijen. Het materiaal was vervaardigd in de aanloop naar de première die op 4 augustus ging plaatsvinden tijdens een zondagavondconcert van het Residentie-Orkest onder leiding van de Franse dirigent Rhené-Baton (1879-1940) in het Kurhaus te Scheveningen. Soliste in Les chats was Elisabeth Ohms (1888-1974), een zangeres die zich in de jaren twintig zou ontwikkelen tot een internationaal befaamde Wagner-vertolkster. Onder haar aanvankelijke artiestennaam Lise Ohms zong zij die avond tevens Diepenbrocks Berceuse (in de zetting voor zangstem, cello en piano). Naar het zich laat aanzien is er van dit zomerconcert geen recensie verschenen. Ook in Diepenbrocks brieven is geen uitspraak over haar vertolking te vinden.
De kleur van de eerste vijf maten wordt geheel bepaald door de houtblazers, die ook bijna steeds het motief dat de overgang van de ene strofe naar de andere markeert, voor hun rekening nemen. Later wijst Diepenbrock dit motief aan de soloviool toe. Andere gedeelten van het lied worden gekenmerkt door een verzadigde klank van het volledige strijkersensemble.
Ton Braas